Mijn zus Desi werd door een vrachtwagen doodgereden toen ik tien was. We waren onderweg naar het winkelcentrum en liepen innig gearmd door de wijk. Haar witte stok, die ze Oculus noemde, tikte in het vaste ritme van links naar rechts. Ik had mijn ogen gesloten en samen met haar vertrouwde ik op de waakzaamheid en oplettendheid van Oculus. We kletsten over de nieuwe buurjongen Hugo. Ik moest ieder gelaatskenmerk van de nieuwe jongen aan Desi vertellen, zodat zij kon beslissen of hij knap genoeg was om de moeite van het glimlachen waard te zijn.
Ik weet dat Hugo volgens de maatstaven van Desi ruim in de knapperdcategorie viel, dus verzon ik er een paar pokdalige wangen en een scheel oog bij. Stiekem spiekte ik door mijn wimpers naar haar reactie. Ze lachte zo breed zoals alleen zij dat kon.
‘Nou, dan zal ik maar niet naar hem glimlachen,’ schaterde Desi uit.
Tevreden sloot ik mijn ogen weer en kroop nog dichter tegen de slanke arm van Desi aan.
Ik weet niet hoe we het naderende geraas van de zware vrachtwagen hebben kunnen missen, maar opeens leek de nacht in te vallen. Ik opende mijn ogen en al wat ik zag was een grote metalen bak die op ons afkwam. Het laatste wat ik nog weet is dat Desi van me weg werd gerukt en ze mijn arm akelig koud en verlaten achterliet. In mijn ooghoek zag ik Oculus door de lucht zweven en toen werd alles zwart, alsof ik werd meegesleurd naar de modderige diepte van de Noordzee.
Later hoorde ik dat Desi mij van zich afgeduwd heeft voordat de vrachtwagen ons kon raken. Ze zeggen dat het was om me te beschermen, maar dat ze hierdoor wel recht onder de wielen van de vrachtwagen terechtkwam. Ze werd een paar meter meegesleurd en liet van alles van zichzelf achter op het zwarte, ruwe asfalt. Ze was op slag dood.
Mijn arm lag in de kreukels, maar buiten wat kneuzingen en blauwe plekken, heb ik het er verbazingwekkend goed van afgebracht. Ik heb twee weken in het ziekenhuis gelegen, voordat ik tegen mijn zin weer naar huis moest.
Samen met Desi waren alle mooie seizoenen van het jaar verdwenen. Al wat ze achtergelaten had was een gure, grijze winter. Mijn moeder was gebarsten als een porseleinen kopje en liep hele dagen te snikken en voor zich uit te murmelen. Ze verwelkte als een boeket dat geen water kreeg. Toen er niks meer van haar over was, behalve wat verdorde restjes, werd ik door de Kinderbescherming uit huis geplaatst.
Ik weet nog dat er zo’n dikkige dame op mijn bed zat met een chronisch tekort aan zonlicht en warrig peper-en-zoutkleurig haar. Ze gaf me een koffertje, waar ik alles in mocht doen wat ik mee wilde nemen, zolang het maar in het koffertje paste. Ik gaf het koffertje zo vriendelijk mogelijk terug en pakte Oculus onder mijn bed vandaan. Hoewel hij nogal verbogen was en onder de zwarte krassen zat, was dat alles wat ik nodig had.
De dikke vrouw knikte langzaam en liep met me mee naar beneden.
Mijn moeder zat op de bank en keek naar de witte stok in mijn hand. Ze barste in tranen uit en liet zich voorover zakken.
‘Haal dat duivelsgebroed en die stomme heksenstok uit mijn ogen,’ krijste ze.
De dikkige vrouw boog zich voorover en tilde me op. Deinend tussen haar zachte borsten zweefde ik weg van mijn moeder en haar doodse winter. Ik heb mijn moeder nooit meer gezien.
Afbeelding afkomstig van Wallpaper up.