Het is fantastisch om weer buiten te zijn. Al bij de eerste ademteug lijken al mijn neerslachtige gevoelens weg te vliegen uit het wespennest dat zich Noëlles Brein noemt. Geuren van bessen, nat gras en zoete bloesem nestelen zich in mijn neus, ik proef het gevlekte oranje zonlicht dat zich dapper een weg baant langs dikke boomstammen en struikgewas. Het gezang van vogels doet mijn hart dansen door mijn borstkas.
In Epica leven we van wat de aarde ons te bieden heeft.Volgens president Jäger hebben we de aarde jarenlang als ondankbare parasieten misbruikt, vervuild en verziekt. Het is aan ons, Epicanen, de taak om de aarde weer terug te brengen naar haar oorspronkelijke schoonheid en haar dankbaar te zijn voor alles wat zij ons te bieden heeft. Nu het zachte gras langs mijn enkels kriebelt en mijn neus zich vult met bloemen, stuifmeel en vlinders, ben ik Moeder Aarde dankbaarder dan ooit. Als het kon zou ik haar omhelzen en zachte kusjes in haar nek achterlaten.
Met gesloten ogen probeer ik alles in me op te nemen als een spons, zodat ik straks, wanneer ik mezelf weer vele meters onder de grond moet verschuilen, de druppeltjes puur geluk nog eens kan beleven.
‘Heerlijk hè, om weer buiten te zijn,’ zegt Tristan met goed gevoel voor understatement.
Ik knik alleen maar. Elk geluid dat niet door de natuur zelf gemaakt wordt, verpest de schoonheid en perfectie van dit moment. Alle haat, al het verdriet, alle schaamte, het glijdt van me af als warme chocoladesaus van vanille-ijs.
We beginnen te lopen. De schaduwen van de bomen zijn langgerekt en het onsamenhangende gekwetter van vogels klinkt ongeduldig, alsof het vallen van de uiteindelijke avond niet snel genoeg kan beginnen.