De lift komt na wat een eeuwigheid lijkt te duren met een schok tot stilstand. Even verwacht ik dat een moordzuchtige agent de deur opentrekt en me doorboort met een salvo van kogels. Maar het blijft stil en pas als ik mijn oren spits, hoor ik heel in de verte blikkerige geweerschoten. Ik schuif de deur voorzichtig open en kruip naar buiten. Het is hier donker, alsof ik in een kelder terecht ben gekomen en het duurt even voor mijn ogen aan het donker gewend zijn. Mijn hart, dat net nog als een bezetene door mijn borstkas stuiterde, stopt als donderslag bij heldere hemel met kloppen. De grond voor me ligt bezaaid met levenloze lichamen.
Ze liggen op elkaar gestapeld, verstrengeld in elkaar en in onnatuurlijke hoeken gedrapeerd als afgedankte handdoeken.
Het ruikt bedompt, zoals in een vochtige kelder waar oude etenswaren opgeslagen liggen. Het is een bloedbad zoals een bloedbad in horrorverhalen wordt omschreven. Alleen dan nog erger. De muren zijn in een doelloos patroon bedekt met grote spetters bloed en er hangt, druipt en slingert van alles aan het plafond. Ik durf me niet eens voor te stellen wat er allemaal aan menselijk materiaal om me heen uitgewaaierd ligt. Mijn maaginhoud begint zich een weg naar boven te werken en ik moet een paar keer slikken om de misselijkheid tegen te gaan.
Aan de andere kant van de ruimte zie ik een deur, maar dan moet ik over de dode lichamen heen te stappen. Het minst van twee kwaden lijkt me om de lift weer naar boven te pakken en op een andere verdieping een uitweg te zoeken. Maar die optie gaat in rook op wanneer het ding achter me piepend en krakend in beweging komt. Ik duik in elkaar en kijk de lift na dit zich kreunend een weg naar boven werkt. Door de liftschacht hoor ik gedempte stemmen en zware voetstappen die zich ergens boven me bevinden. Ik ben niet zo naïef om te denken dat de stemmen behoren tot mijn hulptroepen, die straks beneden komen en zich liefdevol over mijn welzijn ontfermen. Daarvoor is er teveel bloed.
Ik ben verlamd van angst en mijn benen zwabberen onder mijn lichaam, wanneer ik een stap naar voren zet. Ik kan dit niet, ik kan dit niet, ik kan dit niet. Mijn ogen trekken zich samen, mijn neus loopt vol en tranen druppelen heet over mijn wangen. Ik bal mijn handen tot vuisten en sla ze tegen mijn dijbenen. Deels om mezelf te straffen dat ik hier ben en deels omdat ik gewoon echt geen flauw idee heb wat ik moet doen.
Wat vind jij dat Noëlle moet doen? Hoe zou jij reageren in deze situatie? Praat mee #Zomernacht.