Tristan moet uitwijken voor een vrouw die volledig gehuld in vlammen de straat opvalt. Ze schokt heen en weer en verschrompelt als een plastic fles in een kampvuur. ‘De overheid heeft jouw uitslagen om een reden voor je verborgen gehouden. Ik weet niet wat ze van plan waren, maar ik kan me niet voorstellen dat hun bedoelingen nobel waren.’
‘Dan was ik maar dood geweest, dan was dit niet gebeurd.’ Het beeld van de brandende vrouw zit voor de rest van mijn leven in mijn netvlies gegraveerd.
‘No, alsjeblieft, ga jezelf nou geen schuldgevoel aanpraten. Deze oorlog die in de afgelopen uren ontketend is, is niet onze schuld. Dit broeit al langer, anders waren er niet zoveel wapens en schietgrage Epicanen geweest. De mensen die hier vechten voor waar ze in geloven, waren voorbereid. Ze zochten slechts een reden om te starten, een druppel die de emmer over zou laten lopen.’
Een man van een jaar of dertig springt voor onze wagen. Hij heeft een woeste blik in zijn ogen en zijn mond is verwrongen in een moordzuchtige grijns. Hij richt zijn geweer op Tristan. Tristan bedenkt zich niet en geeft extra gas. Nog voor de man kan schieten, verdwijnt hij onder de cabine. We stuiteren heen en weer, alsof we over een drempel in de weg scheuren. ‘Op dit moment, lieve schat, ben ik voor ons. Niet voor de Inspirators, niet voor Epica, maar voor ons.’
We rijden langs het water. De haven ligt ongeveer een kilometer voor ons en is gehuld in vuur en rook. Ik weet niet of er nog wel een levende ziel aanwezig is, maar Tristan lijkt vastberaden om de haven te bereiken. Voor hem is dat volgens mij het enige dat telt. En aangezien ik geen alternatief heb, laat ik hem doorrijden.
‘Hou je wapens gereed,’ zegt Tristan. ‘Het kan nu wel echt krankzinnig gaan worden.’
‘Want alles wat we tot nu toe meegemaakt hebben was een dag zoals alle andere?’
Hij werpt een blik mijn kant op en glimlacht zowaar. ‘Ja, hoezo? Dagelijkse kost, toch?’
Dit is nog niet het einde van Zomernacht. Maar vanaf dit moment duurt het niet lang meer. Dat weet ik nu. Inmiddels heb ik, op 1 juli 2017 om precies 20.13 uur, namelijk de laatste zin van mijn laatste hoofdstuk op papier gezet. En het moment dat ik wist dat het de laatste punt was, gaat de boeken (ja, ironisch) in als memorabel-fenomenaal-fantastisch. Wát een opluchting. Vier jaar lang fantaseren, vier jaar lang ploeteren, vier jaar lang wegdromen, vier jaar lang voor dag en dauw achter mijn computer duiken, vier jaar lang writer’s-blocken, vier jaar lang midden in de nacht ingevingen op papier zetten, vier jaar lang herschrijven, vier jaar lang mijn sociale leven zo nu en dan naar de achtergrond brengen, vier jaar lang researchen, vier jaar lang karakters uitdiepen, vier jaar lang broeden, vier jaar lang nieuwe plotwendingen verzinnen en vier jaar lang zeggen: ‘Ja, echt, mijn boek is er bijna.’
Nu begint de zoektocht naar de juiste uitgever. En ook dat proces is weer een hele nieuwe ervaring. Een compleet duister gebied, vol onzekerheden. Want wat nou als niemand er brood in ziet? Moet ik het dan toch zelf uitgeven? Is dat wel zo verstandig? Oef. Wat een onzekerheden allemaal! Man o man.
Eerst een redacteur zoeken, denk ik. Ja. Laten we dat maar doen. Hysterisch!
Foto: Wallpaper Call of Duty