Is dit gruwelijk genoeg?

Er zijn een paar stukken in het verhaal, die wat moeizaam gaan. Deze stukken verdienen tijdens mijn, hopelijk, laatste extreem-kritische-redactie-ronde (koosnaampje voor deze fase: finetunen), mijn onverdeelde aandacht en worden aangepast, herschreven of kortweg geschrapt. Vooral dat laatste gebeurt eigenlijk best vaak. Kill-your-darlings is mijn nieuwe levensmotto. En dat klinkt moeilijker en tijdrovender dan het is, want er komt een hoop lijm- en vervangwerk bij kijken. Zomaar een heel stuk tekst deleten (technisch gesproken knippen en plakken naar het document met de naam ‘Schrapsels-Zoveel-Versie-43’), dat is een absolute no-go. 

Deze gedeelten in mijn verhaal die mijn onverdeelde aandacht verdienen, zijn op te delen in een aantal categorieën:

  1. De fipronil, de kip en het ei. Je kent ze wel: de gortdroge stukken waarin feitelijke informatie, uitleg, een verklaring of een situatieschets gegeven wordt. Ze moeten erin, dat weet je, maar soms lijkt het of je in een passage uit je biologieboek van de middelbare school bent beland. Ik vat het voor de leek maar als volgt samen: zie het als het hele fipronil-schandaal. Met deze stukken tekst (kippen) sta ik altijd voor een dilemma (ruimen of ruien). Ik wil uiteindelijk een mooi en inhoudelijk correct stukje verhaal met toegevoegde waarde (gezonde eieren zonder fipronil), maar moet dat hier en op dit moment in mijn verhaal? Of kan het ook later? Of moet ik het anders inpakken, bijvoorbeeld met een scene? Als ik eindelijk heb wat ik wil, leg ik het toch gelijk even voor aan mijn omgeving (NVWA), om te kijken of het wel daadwerkelijk goed genoeg is. Got it?
  2. De vlieg tegen het raam. Er zijn stukken tekst waarbij ik me als een vlieg tegen het raam voel. Ik stoot maar doorlopend tegen het glas, omdat ik daar het daglicht zie, maar ik schijn niet door te hebben dat er dertig centimeter onder mij een grote opening is waardoor ik vrij en pijnloos weg kan vliegen. Ik weet waar ik heen wil op dit punt in het verhaal, maar ik kom er maar niet uit hoe ik daar naartoe kan schrijven en welke plotwendingen daarvoor nodig zijn. Deze stukken zorgen voor de nodige hoofdbrekens (letterlijk, want ik beuk me een ongeluk), en ik moet het geheel anders aanvliegen (ook weer letterlijk) om de tekst te krijgen zodat het een gevalletje op-het-juiste-moment-op-de-juiste-plaats wordt.
  3. Op de EHBO. Zonder de juiste zorg, bloeden deze stukken langzaam dood. Het verhaal is in essentie een levend organisme, met een kloppend hart. Het moet ademen. Sommige stukken in mijn verhaal heb ik tot nu toe niet tot leven kunnen wekken en liggen er maar wat levenloos en bleekjes bij. Aan mij in deze kritische fase de taak om het verhaal te reanimeren en, gewapend met een AED, het hart van het verhaal weer aan de praat te krijgen.
  4. De Shallow Hal. Filmliefhebbers herkennen hem direct, maar voor de niet-filmies: Shallow Hal is een romantische komedie uit 2001 met Gwyneth Paltrow (Rosemary) en Jack Black (Hal). Hal is een nogal oppervlakkig typetje die alleen valt op de uiterlijke schoonheid van een vrouw, en niet een mooi karakter. Zijn liefdesleven zit hierdoor in een enorme dip. Op een zeker moment wordt Hal gehypnotiseerd. Hij ziet alleen nog maar het mooie karakter van vrouwen en niet meer hun daadwerkelijke uiterlijk. Hij wordt verliefd op de afzichtelijke en monstervette Rosemary, maar in zijn ogen is zij de mooiste vrouw die hij ooit gezien heeft. Precies dat is er aan de hand met sommige stukken tekst. Ze zijn nu nog oppervlakkig en hebben veel te weinig diepgang. Al wat deze stukken nodig hebben is een beetje hypnotische energie, waardoor ik de afzichtelijke basis kan omzetten naar onderdelen die diepgang hebben, mooi verwoorden wat er verteld moet worden en al met al nog karakter hebben ook.

Al deze categorieën komen dus vroeg of laat voorbij tijdens het finetunen van mijn eerste boek. En soms nemen sommige stukken echt dágen in beslag. Zoals het volgende fragment. De worsteling die ik met dit gedeelte in het boek heb gehad, doet niet onder voor het grande-finale-gevecht tussen Rocky Balboa en Apollo Creed. Maar ik ben me nu toch een partijtje tevreden!

En de vraag die ik gisteren stelde aan mijn persoonlijke NVWA-voor-een-dag was: ‘Is dit gruwelijk genoeg?’ Toen ze last krulde haar mondhoek een beetje omhoog en uiteindelijk keek ze me aan en zei: ‘Niet per se gruwelijk. Eerder heel erg vies.’ Daar doe ik het voor.

Een man met een smal gezicht komt in beeld. Zijn gezicht is bleek en licht bijna ziekelijk wit op in het felle schijnsel van de lampen die aan het plafond hangen. Zijn huid is zo strak om zijn kaaklijn en oogkassen gespannen, dat het lijkt of hij omwikkeld is met huishoudfolie. Als hij niet zou praten, zou ik denken dat ik naar een etalagepop zit te kijken.

‘Osteomutatie, dag 501,’ zegt hij staccato en toonloos. ‘Botsterkte neemt toe en de resultaten van de behandeling zijn nog steeds positief. Complete vernieuwingsratio zit op dertien maanden. Metacalciumproliferatie heeft geresulteerd in hogere botdichtheid, waarbij drukoefening van 151 kilogram geen haarscheurtjes of andere breuklijnen heeft veroorzaakt.’ Zijn bleke mond is het enige in zijn wasbeeldengezicht dat in beweging komt tijdens het praten, waardoor hij meer weg heeft van een prehistorisch weekdier, dan een mens van vlees en bloed. Ik heb geen idee waar hij het over heeft, maar doordat hij me zo wezenloos aanstaart en de feiten emotieloos de cameralens induwt, weet ik bijna zeker dat de medische termen die hij noemt een lugubere herkomst hebben. ‘De ontstekingswaarden in het bloed zijn verhoogd, maar nog niet zorgwekkend. Het cellulaire herstelproces gaat voortvarend en hier en daar sneller dan vooraf ingeschat.’

De man leunt naar voren en pakt de camera vast. Wat volgt zijn wat vage en wiebelige beelden, waarbij ik een aantal rijen met capsules voorbij zie schieten, die veel weg hebben van de comacapsules uit onze slaapzaal. Ik zie ergens nog een paar mensen in witte jassen rondlopen, maar ik kan niet precies zien wie het zijn of wat ze aan het doen zijn. De camera komt tot stilstand en blijft hangen boven één van de capsules. De man trekt de klep van de capsule open. Het eerste dat ik zie is een meisje van mijn leeftijd met gemillimeterd haar, vlijmscherpe jukbeenderen en oogkassen die veel weg hebben van braakliggende modderpoeltjes. Haar borstkas beweegt rustig op en neer en ze lijkt te slapen. De camera glijdt over haar lichaam dat slechts op de hoognodige delen bedekt is met smalle donkergroene strookjes papier. Ik voel me een voyeur en wil mijn ogen sluiten, maar de Panoptes dringt de beelden aan me op en mijn blik blijft onverbiddelijk over haar magere lichaam glijden. Wanneer ik beter kijk, zie ik dat bijna elk stukje huid bedekt is met lichtroze littekens, de één bobbeliger en onstuimiger dan de ander, als een landkaart vol pijnlijk lijden. De camera glijdt verder en verder naar beneden. Ik moet naar adem happen, wanneer ik in het oog krijg waar de camera naartoe onderweg is.

Haar onderbenen gaan volledig schuil achter twee enorme metalen stellages. Metalen pinnen verdwijnen als de poten van moordzuchtige ijzeren spinnen onder de huid, die bedekt zijn met donkere bloeduitstortingen, de één nog zwarter dan de ander. De metalige geur van bloed, vermengd zich met de scherpe geur van ontsmettingsmiddelen en iets dat lijkt op rottend vlees. Ik moet kokhalzen.

De lijzige stem van de weekdierman laat weer van zich horen. ‘Het groeiproces van de botstructuur is bij testobject 76 met veertien dagen versneld en over het hele traject met acht procent verbeterd. De veerkracht en het herstelvermogen is met twaalf procent toegenomen en de osteoporosetermijn is uitgesteld. De kans op botontkalking is nihil.’ De hand van de man komt in beeld en even denk ik dat het mijn eigen hand is die een soort bizarre metamorfose heeft ondergaan. Donkerblauwe aderen en bleke pezen bollen op onder flinterdunne huid. De knokige vingers schuifelen over een bedieningspaneel en geven een aantal opdrachten aan het systeem. Het gaat zo snel dat ik niet kan lezen wat de vingers precies doen. De metalen stellage bij het rechterbeen komt zoemend in beweging de pinnen draaien langzaam heen en weer. Het duurt maar een paar seconden voordat de bobbelige, gehavende huid uiteen scheurt. Het lijkt bijna alsof de huid het breken en scheuren toejuicht en er eigenlijk een beetje op zat te wachten, zoals jong ijs op een zwarte sloot dat grillig afbreekt onder de druk van mijn voet.

Het meisje laat een kreet horen. Ik zie haar gezicht niet, want de camera blijft gericht op het splijtende vlees van haar onderbeen, maar haar stemgeluid is zo doordrenkt met pijn, dat ik mijn eigen onderbeen voel jeuken. Haar gekreun doet mijn maaginhoud golven als een wilde zee en ik voel me plotseling kotsmisselijk. Ik wil haar niet horen krijsen van de pijn, ik wil niet zien hoe haar been steeds verder uit elkaar getrokken wordt en ik wil niet zien hoe de magere hand van de weekdierman pragmatisch aantekeningen noteert op een tablet. Maar hoe ik ook probeer om me af te sluiten van het horrorschouwspel, het blijft mijn hoofd binnenstromen als water uit een op hol geslagen brandslang.

Foto: filmbuk.weebly.com

Plaats een reactie