Vroeger, toen ik buiten ging spelen met mijn broertje, liepen we vaak langs het ‘heksenhuisje’. Een allerschattigst huisje in de straat naast de onze. Een goudgeel rieten dak, kleine ruitjes in blauwe kozijnen en een golvend paadje naar de blauwe houten voordeur. Voor het huisje stond een wit houten hekje. Het huisje kwam rechtstreeks uit ons favoriete sprookje ‘Hans en Grietje’. Alleen dan zonder het snoep op de gevel.
Wij speelden in de buurt in ons eigen luisterrijke fantasiewereldje, waar in de struiken rovers verscholen lagen en waar we moesten schuilen voor allerlei monsters en andere droomdieren. Maar dat huisje was, hoe schattig het ook verstopt stond tussen een grote eik en een treurwilg met een weerbarstige witte stam, het middelpunt van al het kwaad in onze wereld. We liepen door de straten babbelend met elkaar over belangrijke kinderdingen, maar voor dat huisje trokken we altijd een sprintje. Bang dat de heks die erin woonde ons zou zien en de jacht op ons zou openen.
Later, toen de fantasie plaats had gemaakt voor de werkelijkheid en het spelen met poppen gewoon niet meer leuk was, zag ik op de oprit van het ‘heksenhuisje’ een hippe jonge vrouw uit een rode Mini Cooper stappen. Ze liep met haar sleutels in de hand naar de blauwe houten voordeur, straffe pas op kittige hakjes. Onwillekeurig liep ik altijd nog wat sneller, wanneer ik voor het huisje langsliep, maar toen de dame haar voordeur opende, kon ik het niet nalaten om langs haar heen te gluren. Ik zag geen snoeppotten, kooien met dikke roestige tralies of een grote steenoven waarin kleine jongetjes pasten. Ik zag alleen een chique gang met een zwart-wit motief op de vloer en frisse, lichtgroene wanden. De blonde vrouw deed veel te snel de deur achter zich dicht. Mijn nieuwsgierigheid was ineens zo voelbaar aanwezig, dat het kriebelde onder mijn voeten en in mijn handpalmen. Wat wilde ik graag binnen in het ‘heksenhuisje’ kijken. Sfeer proeven, even aan de keukentafel zitten, door de kamers dwalen en van het water proeven dat uit de kraan in de badkamer komt. In plaats daarvan stond ik buiten het witte hekje, teleurgesteld met de stille afwijzing die de bewoonster achterliet toen ze de deur achter zich sloot.
Die keer was het een fantasie, een jeugdherinnering, die mijn nieuwsgierigheid aanwakkerde om binnen in een huis te willen kijken. Maar ook bij veel andere huizen ben ik vaak zo benieuwd hoe het er van binnen uitziet, dat ik me regelmatig moet bedwingen om aan te bellen en te vragen of ik misschien heel even binnen mag kijken. Met name bij villa-achtige huizen is mijn nieuwsgierigheid vleselijk aanwezig. Andermans rijkdom besnuffelen en stiekem een beetje meeleven met hun dagelijkse rompslomp: alles lijkt mogelijk te zijn op zo’n besmuikt gluurmoment. ’s Avonds, wanneer ik op straat mezelf kan verschuilen in het duister, dan zie je het meeste. Lachende gezichten, met z’n allen aan de eettafel of juist hangend op de bank, kijkend naar een één of andere talentenshow. Zie je, denk ik dan vaak, ook dit zijn gewone mensen die op zaterdagavond maar wat graag meezingen met artiesten-in-spe.
Maar ook de woning van de gewone mens, die gemiddeld rond een modaal inkomen zit, vind ik mateloos interessant. Verhalen bedenken bij mensen die je letterlijk alleen met kent van gezicht. De fantasie de vrije loop laten bij het zien van een haardvuur op het tv-scherm, een spelletje Candy Crush op de iPad en het eten van hutspot op dinsdagavond. Waar ik nu woon kan ik me dan ook iedere donkere avond tegoed doen aan mijn bijna voyeuristische neigingen. Veel van de huizen staan direct aan de straat, zonder voortuintjes die het naar binnen gluren vermoeilijken. Omdat een aantal bewoners de ogen van al die voorbijgangers naar binnen voelen spieken, hebben ze van dat matte plastic folie tegen de ramen geplakt. Maar gelukkig is er één huis in de straat waarvan de bewoners lak hebben aan glurende buren. Daar zijn de gordijnen nooit gesloten en hebben ze geen mat plastic tegen de ramen geplakt. Daar woont ‘de vrouw met de jonge mannen’. Een lange slanke vrouw van in de veertig, met warrig, kort haar en wijde, afgedragen spijkerbroeken. Ik zie er altijd jongere mannen rondhangen en het komt op mij over alsof ze een soort opvanghuis runt, speciaal voor nieuwbakken jongemannen. Of dat ze zo´n cougar is, een oudere vrouw die op jongere mannen valt, en dat ze er een paar achter de hand heeft voor de oneven weken. Tenminste dat is mijn fantasierijke invulling van wat ik zie. Misschien iets minder tot de verbeelding sprekend als het ‘heksenhuisje’ van vroeger, maar toch ook zeker een heel creatieve weergave van iets waar ik totaal geen weet van heb. Een ongefundeerde interpretatie, alleen gevoed met mijn eigen fantasie.
In essentie is er dus niet zoveel veranderd de afgelopen jaren. Van een boze heks die mijn broertje en mij vet wil mesten in een schattig huisje met een blauwe houten voordeur, naar een hippievrouw met een opvallende seksuele voorkeur die in een veel te klein schipperswoninkje een opvanghuis runt voor ontheemde jonge mannen.
Het is ook maar net wat je wilt zien natuurlijk. Mijn eigen fantasie vult de onzichtbare delen zelf wel in. Net zo makkelijk. Maar… mag ik misschien toch even binnen komen kijken?